De kruisweg van Toorop

De kruisweg van Toorop — Wat doen we in de Goede Week? We kijken naar The Passion, we luisteren naar de Mattheuspassion, maar we kijken – in ieder geval hier – ook naar de kruisweg van Jan Toorop in Oosterbeek die dit jaar een eeuw geleden werd ingewijd (18 mei 1919). Een mooie aanleiding om vandaag, op Goede Vrijdag, terug te blikken op het stuk dat we in De genade van de steiger over dit werk hebben geschreven.

We pakken de draad van het verhaal op bij de trits lijden, strijden en overwinnen, de onmisbare ingrediënten in de catharsis van de mens. Anders dan vaak wordt gedacht, staat bij de kruisweg niet het lijden centraal, maar de strijd die tot de overwinning op de dood leidt. Reden waarom dit genre steevast een plaats heeft in het schip van de kerk, ruimtelijk symbolisch bezien het gebied van de strijdende kerk, waar de gelovigen zich door ‘s werelds woelige golven worstelen (ontleend aan Thijm). Wie in deze tijd een keer iets anders zou willen horen dan Bach, kan hiervoor bij uitstek terecht bij het Te Deum van Alphons Diepenbrock, met wie Toorop bekend was. Hij viert in zijn compositie de overwinning die op de strijd volgt.

Maar zover is het in de kruisweg nog niet. Ga je mee kijken?

Een van de meest bijzondere kruiswegen op nationaal, zo niet Europees niveau, is die van Jan Toorop in de Bernulphuskerk van Oosterbeek (1914-1919) Een van de meest bijzondere kruiswegen op nationaal, zo niet Europees niveau, is die van Jan Toorop in de Bernulphuskerk van Oosterbeek (1914-1919). Klik op de afbeelding voor een vergroting.

Een van de meest bijzondere kruiswegen op nationaal, zo niet Europees niveau, is die van Jan Toorop in de Bernulphuskerk van Oosterbeek (1914-1919). Herkomst beeldmateriaal RCE Beeldbank-Sjaan van der Jagt/Pixelpolder 2012. Klik op de afbeelding voor een vergroting.

Uit paragraaf 6.2.4 De kruisweg van Oosterbeek (1916-1919)*

Lijden, strijden en overwinnen

Zo komen we weer uit bij de vertrouwde reeks van lijden, strijden en overwinnen, die in de ruimtelijke ordening van de kerk was ingebed. Bij de bespreking van de omslag van Het Roomsche Kerkgebouw is opgemerkt dat Toorop daar, onstuitbaar als hij was in zijn creatieve opwellingen, een eigen draai aan had weten te geven. Hiermee had hij zo’n beetje de toon gezet, zoals in het vorige hoofdstuk is vermeld, voor wat zijn vakbroeders in de jaren twintig en later zouden doen. De kunstenaars volgden het schema door erop te variëren en het ziet er naar uit dat Toorop dat ook in zijn kruisweg heeft gedaan.

Terwijl Christus op de paradoxaal lijdzame manier de strijd aangaat die verlossing zal brengen, wordt hij omringd door figuren die enerzijds instrumenten in deze strijd vormen en anderzijds meelijden. Ook voor dat laatste is de gesublimeerde toonzetting van de Vlaamse primitieven aangehouden. Deze herkende men echter in nog een ander saillant detail van de kruisweg, wat puntig wordt verwoord in het artikel uit Algemeen Handelsblad, waarin ook ‘de idee der beweging’ van het hellende kruis werd geanalyseerd:

Wat den zin voor actueelen werkelijkheid belangt, die uit zich hier op merkwaardige wijze. Namelijk, in het naïve realsme [sic] der figuren, zoowel wat de anatomie der ledematen als wat de uitdrukking der koppen belangt. En deze laatste — ook dit toont weder verwantschap met een gebruik uit de naïve sfeer der middeneeuwen — zijn hier en daar portretten van menschen uit dezen tijd. In een ervan herkent men, recht van voren gezien, den maker van het werk. Ook dat vindt men op middeneeuwsche stukken vaak.[1]

Jan Toorop, Dertiende statie: Jezus wordt van het kruis afgenomen (gesigneerd 1918) (Lukas 23:53, Johannes 19:38). Herkomst beeldmateriaal RCE Beeldbank-Sjaan van der Jagt/Pixelpolder 2012 (klik op de afbeelding voor een vergroting).

Jan Toorop, Dertiende statie: Jezus wordt van het kruis afgenomen (gesigneerd 1918) (Lukas 23:53, Johannes 19:38). Herkomst beeldmateriaal RCE Beeldbank-Sjaan van der Jagt/Pixelpolder 2012. Klik op de afbeelding voor een vergroting. 

Voor de ‘portretten van menschen uit deze tijd’ heeft Toorop, behalve van zichzelf, gebruik gemaakt van vrienden en kennissen, onder wie pastoor Vossenaar, enkele misdienaars, parochianen en zusters van de opdrachtgeefster, P.J.J. de Bruijn-Van Lede, die zelf in de tweede statie, naar middeleeuwse gewoonte als miniatuur, knielend is afgebeeld (zie afb. 233b).[2] Nu was het heel gebruikelijk om voor kruiswegen bestaande figuren te nemen, zoals we zagen bij Kees Dunselman, die daarvoor onder meer gezichtstudies maakte in de Joodse buurt van Amsterdam. Het verschil is echter dat Toorop – haast als prelude op F.H. Bach – niet eens volledige personages, maar alleen koppen van vlees en bloed projecteerde op vlak getekende lijven en hen omringde met types in de trant van Lenz. Mogelijk hing er op dat moment iets in de lucht, want het is al een jaar vóór de eerste statie te zien in een ontwerp van de Utrechtse glazenier Henricus (Hein) Kocken, die op zijn beurt weer inspiratie kan hebben gevonden in het Apostelraam van Toorop (zie afb. 223).[3]

Jan Toorop, Tweede statie: Jezus neemt het kruis op Zijn schouders, in overeenstemming met Johannes 19:17 (gesigneerd 1917). Volgens Mattheus 27:32, Marcus 15:21 en Lukas 23:26 dwongen de Romeinen Simon van Cyrene om het kruis voor Christus te dragen (zie de vijfde statie). Herkomst beeldmateriaal RCE Beeldbank-Sjaan van der Jagt/Pixelpolder 2012 (klik op de afbeelding voor een vergroting).

Jan Toorop, Tweede statie: Jezus neemt het kruis op Zijn schouders, in overeenstemming met Johannes 19:17 (gesigneerd 1917). Volgens Mattheus 27:32, Marcus 15:21 en Lukas 23:26 dwongen de Romeinen Simon van Cyrene om het kruis voor Christus te dragen (zie de vijfde statie). Herkomst beeldmateriaal RCE Beeldbank-Sjaan van der Jagt/Pixelpolder 2012. Klik op de afbeelding voor een vergroting.

Van Kockens hand is het vensterfragment met Sint Nicolaas die drie vermoorde en ingekuipte kinderen weer tot leven wekt. Met name het jongetje links had zo uit een foto gestapt kunnen zijn (afb. 238a en b). Dezelfde associatie wordt opgeroepen door de misdienaars die weergegeven zijn op Toorops tiende statie. Nu heeft Toorop al heel vroeg in zijn carrière, in 1887, een realistisch getekend portret in een impressionistisch getinte aquarel geïntegreerd, waarbij hij, vergelijkbaar met de kruisweg, twee media combineerde (afb. 239). Het effect van een foto is in de tiende statie echter nog veel sterker, doordat Toorop de geportretteerden deels verscholen achter de soldaten en de heilige vrouwen aan weerszijden heeft gezet. Dat deed hij ook met de figuur waarop zijn zelfportret verschijnt (zie afb. 233g). De conclusie ligt voor de hand dat Toorop de ‘fotografische’ handgrepen gebruikt om het gevoel op te roepen dat de toeschouwer deel uitmaakt van iets dat echt lijkt te gebeuren en niet is geposeerd. Een tableau vivant dat ondanks de bewust statische opzet toch iets levendigs houdt: de fotografisch gedetailleerde, deels schuilgaande portretkoppen bestendigen de relatie met het aardse, waar de strijd zich heeft voltrokken en zich iedere keer weer bij het bidden van de kruisweg opnieuw voltrekt. Zijn eigen aanwezigheid lijkt daarbij te benadrukken dat op dit punt voor hem geen andere rol is weggelegd dan voor de toeschouwer: jij en ik, wij ondergaan hetzelfde. Het Si vis me flere lijkt actueler dan ooit.

Jan Toorop, Zevende statie: Jezus valt voor de tweede maal (gesigneerd 1917). Deze episode heeft geen directe bijbelse verwijzing. Rechts heeft Toorop zichzelf afgebeeld, opvallend genoeg deels verscholen achter een van de vrouwen, in dit geval de schilderes Mies Elout-Drabbe. Herkomst beeldmateriaal RCE Beeldbank-Sjaan van der Jagt/Pixelpolder 2012 (klik op de afbeelding voor een vergroting).

Jan Toorop, Zevende statie: Jezus valt voor de tweede maal (gesigneerd 1917). Deze episode heeft geen directe bijbelse verwijzing. Rechts heeft Toorop zichzelf afgebeeld, opvallend genoeg deels verscholen achter een van de vrouwen, in dit geval de schilderes Mies Elout-Drabbe. Herkomst beeldmateriaal RCE Beeldbank-Sjaan van der Jagt/Pixelpolder 2012. Klik op de afbeelding voor een vergroting. 

Het valt op dat Toorop zichzelf niet bij de hoofdfiguren indeelde, maar als een soort schriftgeleerde bij de figuranten, dus heel bescheiden en zich bewust van de mogelijkheid dat hij – als hij toen had geleefd – Christus ook niet als de Messias zou hebben erkend. Volgens Molkenboer, die de brieven van Toorop aan zijn opdrachtgeefster voor zijn artikel in De Beiaard heeft mogen gebruiken, is juist in deze zevende statie een wagenspelachtige symboliek verwerkt die kan worden opgevat als een allegorie op het geloof.[4]

Aan weerskanten van de poort dringen drie figuren aan; die elk een symbool zijn van de houdingen, door de menschheid tegenover het Lijdensdrama aangenomen. Vlak bij Jezus staat de medelijdende, begrijpende Christen vrouw, een asketisch fijn gezichtje met droeve oogen en wrange lippen. Blond haar golft uit een blauwen kloosterlijken sluier, over haar schouders; de teere handen maken een gebaar van deernis en smartelijke verbazing. Onmiddellijk naast deze zachte verschijning grijnst de donkere, diep-doorgroefde kop van den Pharizeeër, met trekken van bitteren hoon om zijn tandenknarsenden mond. Tot in zijn vollen baard en gebalde vuist heeft hij iets demonisch; hij lijkt met zijn schuin getrokken voorhoofdplooien en scheve oogen een fanatiek Japanner, het type van een vervloekend heiden, wat zelfs door zijn hoogen hieratisch witten mijter eerder wordt versterkt dan geneutralizeerd. Aan den anderen kant komt het angstig verbaasd profiel van een grijs-gebaarden Jood naar voren, den zoekenden zwerver Ahasverus, die zich een oogenblik aan ’t mysterie vergaapt, maar dan onvoldaan en onbekeerd zal verder gaan. Naast zijn dorre gestalte treft levendig een jonge vrouw met groote, kinderlijke oogen en fraai gewelfde brauwen. Haar geborneerd gezichtje, afgesloten door een rooden band om gitzwaar haar en gesluierd met een lange sjaal van vlekkig ultramarijn, kijkt vraagziek voor zich uit, terwijl zij de palmen van haar smalle handjes toont, of ze het noodelooze van zóóveel zelfvernedering in Jezus wilde wraken. Deze lichtelijk zigeuner-typische vrouw – portret van de schilderes Mevr. Elout-Drabbe – is een moderne representante van de niet-begrijpende wereld, van wie Paulus’ woord over de Passie geldt: “voor de Joden een ergernis en voor de Heidenen een dwaasheid”. Bescheiden daarachter schuilt half de schuldbewuste zondaar weg [Toorop], die het “mea culpa” klopt op zijn rouwmoedige borst en zóó de skeptische of weerbarstige elementen weldadig overstemt’.[5]

Bij deze uitleg moet de kanttekening worden geplaatst dat Molkenboer over het hoofd heeft gezien dat niet Ahasverus de pelgrims- of zwerversstok in de hand heeft, maar een kleine figuur die de kap zover over het hoofd heeft dat hij niet zichtbaar is. Ook de typering van Mies Elout-Drabbe doet vermoeden dat Molkenboer uitging van een beschrijving van Toorop, die de kunstenaar al werkende aan het paneel zelf alweer had aangepast. Zo is het gebaar van de schilderes met de open handen er niet een van afweer of scepsis, maar – vooral gelet op het vertrouwde schema van Maria Onbevlekt Ontvangen – meer van onschuld en genade. Een variant op het Ecce homo dat Pilatus uitsprak na de foltering van Jezus. Dit rijmt ook beter met het mea culpa van Toorop naast haar.

Het voert te ver om hier van iedere statie aan te geven welke personages precies te herleiden zijn tot bestaande mensen; bovendien zijn er ook twijfelgevallen, vooral bij enkele vrouwenfiguren. Men krijgt de indruk dat Toorop tussen de uitgesproken portretten en de typeachtige koppen van met name de soldaten en joodse figuranten een diffuus gebied heeft betreden. Tot dit gebied hoort opvallend genoeg ook Christus, die alleen in de derde statie als type is weergegeven. Hier lijkt Toorop het proces andersom te hebben ingezet: hij heeft het vertrouwde, geïdealiseerde Christustype voorzien van realistisch aandoende gelaatstrekken en met name haarpartijen, waardoor zijn mens-zijn is geaccentueerd. Die gelaatstrekken heeft hij in zoverre verbijzonderd dat we niet met één, maar met verschillende Christushoofden te maken hebben. Wie immers kan zeggen dat hij Christus feitelijk (her)kent, zal Toorop mogelijk gedacht hebben.

Jan Toorop, Elfde statie: Jezus wordt aan het kruis genageld (ongesigneerd, ongedateerd, 1917-1918) (Marcus 15:24, Lukas 23:33, Johannes 19:18). Herkomst beeldmateriaal RCE Beeldbank-Sjaan van der Jagt/Pixelpolder 2012 (klik op de afbeelding voor een vergroting).

Jan Toorop, Elfde statie: Jezus wordt aan het kruis genageld (ongesigneerd, ongedateerd, 1917-1918) (Marcus 15:24, Lukas 23:33, Johannes 19:18). Herkomst beeldmateriaal RCE Beeldbank-Sjaan van der Jagt/Pixelpolder 2012. Klik op de afbeelding voor een vergroting. 

Naschrift

Tot zover het fragment uit De genade van de steiger. Dit behelst niet het hele verhaal over de kruisweg van Toorop, maar wie weet komt dat nog in het kader van het eeuwfeest dit jaar.
Meer lezen? Kijk dan of je het boek tweedehands kunt kopen, want bij de Walburg Pers is het uitverkocht.

Overigens kun je de integrale kruisweg op deze site bekijken onder deze link. Als je vervolgens doorscrolt kom je een stukje tegen over het netwerk wat Toorop en Joseph Cuypers delen. Al zeggen we het zelf, heel interessant!

Het zou fijn zijn als je dit webverhaal wilt delen of mailen. Dat kun je doen via de knop de knop delen onderaan de pagina. Wat vind je van de hashtag #Toorop of #GvdSteiger?

B&M

Vragen? Stuur een mailtje naar bernadette@vanhellenberghubar.org!

← Terug naar De genade van de steiger!

Bronnen

Bovenstaand stuk komt uit paragraaf 6.2.4 De kruisweg van Oosterbeek (1916-1919), pp. 287-298, uit De genade van de steiger. In de voetnoten staan verkorte titels die volledig zijn aangehaald in de bibliografie van het boek dat inmiddels echter uitverkocht is. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed verwacht de monografie binnenkort on line toegankelijk te maken.

De paragraaf is geschreven in nauw overleg met de initiator van De genade van de steiger, Gerard van Wezel, die de kruisweg een bijzondere plek gaf in zijn tentoonstelling over Jan Toorop in 2016.*

Toelichting op enkele namen en begrippen

  • Voor de trits lijden, strijden en overwinnen – in de ruimtelijke ordening van het kerkgebouw betiteld als lijdende, strijdende en overwinnende kerk – zie Hubar, De genade van de steiger, p. 175. Hieraan is ook de frase ontleend over de worsteling met de golven, oorspronkelijk van J.A. Alberdingk Thijm uit zijn publicatie De Heilige Linie (editie 1910).
  • Op YouTube zijn verschillende uitvoeringen van Te Deum laudamus van Alphons Diepenbrock te vinden, waaronder deze: https://youtu.be/UxCpqbaafDg. Diepenbrock was overigens geparenteerd met de architecten Cuypers via de familie Alberdingk Thijm. Zowel Pierre  J.H. als zijn zoon Joseph Th.J. hadden een meer dan oppervlakkig contact met hem, zoals blijkt uit de hymne Caelestis urbs die de componist voor Cuypers senior schreef toen hij 70 werd. Lees verder onder deze link.
  • Wezel, G.W.C. van. Jan Toorop: zang der tijden. [Den Haag] : Zwolle: Gemeentemuseum Den Haag ; WBOOKS, 2016, pp. 230-231.
  • Riegls dichotomie: (volgt)

Noten (deze refereren aan de noten in de publicatie)

[1]    KB krantenbank, zoektermen: Toorop kruisweg (Algemeen Handelsblad 29-12-1918) Cursief door de auteur).

[2]    Van Wezel, Kunstenaarsfamilie Toorop/Fernhout, p. 59. Wissing e.a., Toorop’s kruisweg, pp. 5-18.

[3]    Cuypers, Gebrandschilderd glas (1919), pp. 119, 201.

[4]    Molkenboer, Kruisweg (1918), pp. 193-194. Wissing e.a., Toorop’s kruisweg, p. 20.

[5]    Molkenboer, Kruisweg (1918), pp. 193-194.

Verkorte link van dit item: bit.ly/2DqXb5M-VanHH2Org

Glaskunst in een Twittermoment

Op het Twittermoment ‘Glas‘ verzamelijk ik allerlei tweets over hedendaagse en historische glaskunst. Sinds De genade van de steiger is glas niet meer weg te denken uit mijn belangstelling. Op een niet vermoeden manier heb ik toen kennisgemaakt met het werk van Jan Toorop, Antoon Derkinderen, Joep Nicolas, Matthieu Wiegman om er enkelen te noemen.

Later heb er in het boek over de nieuwe Bavo veel aandacht aan gewijd, zowel vanwege het werk van Joseph Cuypers, als van Jan Dibbets en Marc Mulders. Daarna volgden mijn artikelen over het werk van Annemiek Punt en over het naoorlogse balanceren tussen figuratief, decoratief en modern aan de hand van de glazen van Hugo Brouwer en Charles Eyck in het Fatimahuis te Weert. Wat mij betreft mogen er nog veel opdrachten langskomen.

Over Jan Toorop heb ik hieronder een fragment opgenomen over zijn Nijmeegse Apostelraam.

Maar ga eerst eens hieronder kijken wat glaskunst allemaal teweeg brengt op Twitter.

;-) B.

Vragen? Stuur een mailtje naar bernadette@vanhellenberghubar.org!



‘t Apostelraam van Jan Toorop (1908-1909)

Jan Toorop en het Apostelraam uit ‘De genade van de steiger’, p. 275. Klik op het plaatje om te vergroten!

Afb. 223a-e. c. Jan Toorop, Het Apostelraam (1913-1915) in de Jozefkerk te Nijmegen (1908-1909), met een ontwerptekening en details van de koppen
van Christus en de engelen. Vanwege het innovatieve karakter maakte dit
werk van Toorop destijds veel ophef. Dit zal zeker te maken hebben gehad
met de omstandigheid dat er in Nederland nog niet zoveel door Beuron beïnvloede glasschilderingen waren te zien.(90) Dit laatste verklaart ook waarom de ornamentele invulling nog sterk op de neogotiek lijkt te zijn afgestemd, al werd hiermee vermoedelijk een emulatie nagestreefd in glas van het Byzantijns geïnspireerde Beuroner mozaïek. Dat de vorm een ander doel dient, blijkt ook bij een vergelijking met het veel minder statische sectieltableau gewijd aan Aloysius in de Nieuwe Bavokathedraal te Haarlem uit 1907 (zie afb. 81).

Het is opvallend dat Plasschaert in zijn monografie over muurschilderingen blind lijkt voor de Beuroner inslag van (onder meer) dit werk. Zelf schreef Toorop hierover: ‘Maar ik heb er toch genoegen van om het apostelraam op die wijze, liturgisch en alles harmonieus zuiver in aansluiting met de omringende architectuur te hebben gemaakt. Daar moet maar eens een einde komen aan al dat ramengeknoei die onze mooie kerkgebouwen bederven’.(91) Hiermee toonde hij zich een rasecht Violierlid. Herkenbaar in de iconografie zijn aspecten (de blote voeten, de regenboog) die door Nieuwbarn in ‘Het Roomsche Kerkgebouw’ werden benoemd. Heel karakteristiek voor Toorop is het werken met een verdubbeling van koppen, waardoor het effect van diepte ontstaat zonder doorbreking van de tweedimensionaliteit. Opvallend is verder de totale vulling van de bogen in de ramen met figuren, waardoor geen achtergrond viel op te vullen en er een optimale eenheid tussen voorstelling en architectuur van het venster is ontstaan. In de hiëratische houding en plooival van de gewaden volgde Toorop Lenz, evenals in de lijnen van het gewaad van de zittende Christus (a). Het Christushoofd is levensecht, maar in zijn symmetrie volledig geconstrueerd naar een ideaal (d). Hoewel er naar de weergave van types is gestreefd, hebben de koppen van de apostelen een individuele signatuur behouden. Van enkele 
is bekend wie er model voor heeft gestaan. In de hoofden van de twee engelen heeft Toorop het portret van Miek Janssen verwerkt (b-c). Hiermee nam hij een voorschot op de kruisweg van Oosterbeek, waar hij de combinatie van portret, type en halftype ook in symbolische zin verder zou uitwerken. Herkomst: Beeldbank RCE.

Fragment uit De genade van de steiger, p. 275.

Verkorte link van dit item: http://bit.ly/2isWCOh


BewarenBewaren

BewarenBewaren

BewarenBewaren

BewarenBewaren

Wegkruis Leen Douwes (1930)

Wegkruis Leen Douwes (1930) — Dit artikel over de zoektocht naar expressionistische wegkruisen is in een herziene versie geplaatst in vakblad Vitruvius dat je onder deze link kunt bekijken.

Om de diashow gedetailleerd te bekijken, druk op de pauzeknop en wandel er met de pijltjes doorheen. Via het pijltje omlaag rechts naast het woord dia kun je direct doorgaan naar de gewenste dia.
________________________________________

Bij het project #KunstinBreda ontdekte Marjanne Statema onder meer dit wegkruis met een houten corpus van kunstenaar Pieter Leendert Douwes, beter bekend als Leen Douwes (1879-1965). Met zijn dramatische corpus is het geen alledaags wegkruis. Vooral niet als je bedenkt dat dit soort objecten, die de meest barre weersomstandigheden moesten trotseren, vaak bestonden uit exemplaren die industrieel waren vervaardigd en dus in principe vervangbaar waren. Met name Frankrijk kende een ware massaproductie in devotionalia, bekend geworden onder de naam van ‘style saint-sulpicien’, vernoemd naar de winkels en magazijnen met heiligenbeelden rond de kerk van Saint Sulpice in Parijs.* Deze ‘zielloze’ reproducties riepen in Nederland met name bij de jonge katholieke voorhoede van het tijdschrift De Gemeenschap veel weerstand op (dia 3). In 1929 klaagde een van de kopstukken, de kunstcriticus Jan Engelman, dat je vroeger onder de volkskunstenaars ‘n gewone timmerman had:

  • ‘die een goeden Christus voor den wegkant schiep. Saint-Sulpice, de Neo-Gothiek, Beuron en het Gesellschaft für Christliche Kunst: het is verder bijna alles cliché en verstarring’.*

Natuurlijk was dit gechargeerd, maar het lijkt wel direct te anticiperen op een actie in Brabant een jaar later om in plaats van fabrieksbeelden een artistiek genre wegkruisen te ontwikkelen en te plaatsen. Dit haalde de pers, waarin fel werd geageerd tegen fabrieksmatige corpussen en elkaar reproducerende afgietsels. De initiatiefnemers menen:

  • ‘Het beeld moet wèl voor zichzelf spreken. En dit zal het ook doen, wanneer het door een kunstenaar wordt vervaardigd, — door iemand die rekening houdt met de omgeving, met den aard der bevolking, met den achtergrond’.*

Het artikel daarover in ‘De Tilburgsche Courant’ blijkt geflankeerd te worden door een bericht dat P.L Douwes opdracht heeft gekregen om een wegkruis ‘geheel uit hout’ te maken. Het wordt ‘een oorspronkelijk kunstwerk […] van een Nederlandschen beeldhouwer’.

Collage details wegkruis Leen Douwes (1930). Foto’s Marjanne Statema (2014).

Collage details wegkruis Leen Douwes (1930). Foto’s Marjanne Statema (2014).

Met de kwalificatie oorspronkelijk is niets miszegt, ook al is op dit moment nog niet duidelijk hoe oorspronkelijk. Wel bracht het onderzoek een recensie aan het licht die een mooi beeld van de kunstenaar geeft. Collega-kunstenaar Gerrit de Morée vergelijkt hierin het werk van de autodidact Douwes met dat van de Belgische expressionist Albert Servaes: in 1920-1922 speelde de roemruchte affaire rond diens kruisweg die volgens Rome te menselijk en te smartelijk was, waardoor ze afbreuk deed aan de waardigheid van Christus als God, als Overwinnaar van de Dood en Verlosser (dia 6). Hoewel dat eindigde met een veroordeling van dit kunstwerk – nog altijd de enige kruisweg die niet op plaatsen van devotie tentoongesteld mag worden – heeft Douwes zich daar met zijn corpus niets van aangetrokken: Christus wordt met verwrongen gelaat en lichaam weergegeven, ontdaan van zijn waardigheid. Ook al waren er historische precedenten, zoals het beroemde Isenheimer altaar van Matthias Grünewald (1511-1517), Rome kon zich daar anno 1920 niet (meer) mee verenigen (dia 7).*

Gelet op de cause celêbre die de affaire Servaes vormde – tot ver in de jaren dertig heeft dit de katholieke kunstkritiek beïnvloed – heeft Douwes hiermee een veelzeggende boodschap afgegeven. Het moet de situatie in kerkelijke kringen te Breda tekenen, dat een openbaar religieus kunstwerk op deze manier vorm mocht krijgen. In dit verband is het opvallend dat een ander kruisbeeld van Leen Douwes, in de Sacramentskerk, uit hetzelfde jaar, heel anders van opzet is. Qua schema doet het denken aan het werk van een tijdgenoot uit de Roomse Haagse School, Herman van Remmen (1932).* Hier gaat het om een Christusfiguur die op een gesublimeerde manier lijdt, waardoor zijn rol als Overwinnaar en Verlosser niet in het gedrang komt. In die zin lijkt Douwes de regels van het kerkelijk decorum gevolgd te hebben, dat hij op de vooraanstaande liturgische plaats in een kerk veel terughoudender is, dan in de publieke ruimte.

Het beeld van Douwes is gemaakt op een scharnierpunt in de kerkelijke kunst. Dat blijkt als we het vergelijken met een ander wegkruis in de collectie van Breda. Dit eveneens volledig houten exemplaar van een onbekende kunstenaar, lijkt een robuust vertaalde, gedrongen variant van de gewraakte fabrieksproducten. Van dat jaar dateert overigens ook het apert meer individuele werk van Albert Verschuuren in Udenhout, eveneens een kunstenaarskruis. We schrijven dan 1933, één jaar nadat de R.K. Kerk alle expressionistische kunstvormen veroordeeld had als ‘arte blasfema’. Zelfs het behoorlijk ingetogen werk van de Duitse beeldhouwer Ernst Barlach ging in de ban. De actie van Rome leidde in Nederland tot het alternatief van het barokke expressionisme, waarvan de naoorlogse werken van Charles Eyck en Joep Nicolas in Breda nog getuigen.*


Collage van het werk van Leen Douwes en Ernst Barlach (bvhh.nu. 2016).*

Wat Douwes vooral met zijn vakbroeders gemeen heeft, is de nadruk op het belang van het persoonlijke handschrift van de kunstenaar: de factuur, die Douwes net als Barlach in de beitelslag tot uitdrukking brengt. Ook diens inspiratie had Douwes bereikt, wat niet vreemd is omdat er al vanaf 1910 artikelen in de pers verschijnen over het werk van deze Duitse beeldhouwer. Niet alleen waren beide kunstenaars autodidact, maar ook zou Barlach het hout als artistiek medium in ere hersteld hebben. Een prachtig voorbeeld van de beïnvloeding is Douwes’ Theresia van Lisieux in het museum van Breda (na 1925), waarin niet de beitelslag, maar – eveneens vergelijkbaar met Barlach – de prachtige houtnerven de factuur bepalen (dia 9). Tot in het latere werk van Douwes, in de Sacramentskerk uit 1951, is het belang van de factuur groot. Daar ijlt overigens de nieuwe barok na in met name het heilig Hartaltaar waarin opnieuw de smartelijke Christus centraal staat en wel in een opzet die herinnert aan een van de beroemde passievoorstellingen van Rubens. Tegelijkertijd houdt Douwes vast aan de lijdende Christusuitbeelding, die de kerk voor de oorlog uitgebannen had.

Positioneren

Er is geen centrale database om wegkruisen systematisch te vergelijken. Jammer genoeg ontbreekt het begrip wegkruis in de indrukwekkende verzameling van René en Peter van der Krogt. Of dat geholpen zou hebben is de vraag, want kijken we naar de big data in deze sector op Wikimedia, dan blijkt opnieuw hoe moeilijk het zoeken (en vergelijken) is bij een teveel aan informatie en een tekort aan trefwoorden. De zoekterm ‘expressionistisch wegkruis’ leverde op Google maar een serieuze treffer op, eveneens uit Brabant, eveneens van een kunstenaar en eveneens uit 1930: het wegkruis van docent van de Amsterdamse Rijksacademie, Jos Rovers (1893-1976) in Berlicum (in de buurt van Den Bosch) (dia 10).* Het resultaat met de zoektermen ‘wegkruis’ en ‘1930’ hield niet over, doordat een groot deel van het beeldmateriaal een te lage resolutie had. Naar het zich laat aanzien, bestaat het gros van de treffers uit de hiervoor genoemde serieproducten. Overigens verdienen ook deze nader onderzoek, want op dit moment is niet duidelijk, of dit soort corpussen inderdaad uit Frankrijk kwam. Wat in Limburg opvalt zijn enkele naoorlogse expressionistische wegkruisen, waaronder een van Cor van Geleuken (dia 11). Op zich is dit fenomeen verklaarbaar, omdat veel kunstenaars, net als Douwes, de draad van voor de oorlog oppakten. Aparter is een tweetal wegkruisen van na 2000 (dia 11)! De lange adem van het expressionisme maakt het nog interessanter om via dit webartikel meer vooroorlogse voorbeelden te vinden, waardoor het wegkruis van Leen Douwes beter gepositioneerd kan worden.

Bernadette van Hellenberg Hubar

Vragen? Stuur een mailtje naar bernadette@vanhellenberghubar.org!


Expressionistisch ogende wegkruisen van na de oorlog én van na 2000. Collage bvhh.nu 2016.

Bronnen en opmerkingen

De * in de bovenstaande tekst slaat op de volgende bronnen en notities:

  • Het begrip expressionisme wordt hier gebruikt op de manier, zoals toegelicht in mijn boek: Hubar, Bernadette van Hellenberg, Angelique Friedrichs en Gerard van Wezel, De genade van de steiger, monumentale kerkelijke schilderkunst in het interbellum, Amersfoort-Zutphen 2013, in het bijzonder bij de waardenstellende termen en begrippen. Zie voorts aldaar de affaire rond de kruisweg van Albert Servaes; de regels van kerkelijke decorum; de katholieke kunstkritiek; Jan Engelman; Herman van Remmen: Saint Sulpice; de veroordeling van het expressionisme door Rome in 1932; de opkomst van het ‘barokke expressionisme’. Voor meer informatie volg: http://bit.ly/GevdS
  • Delpher, zoekterm: eenheidskruis (Tilburgsche courant, 17-07-1930).
  • Delpher, zoektermen: Douwes kruisbeeld Breda (Tilburgsche courant, 17-07-1930; De Tijd, godsdienstig-staatkundig dagblad, 12-07-1930, auteur Gerrit de Morée).
  • Folkerts, Reina, ‘Albert Servaes’, op: kruiswegstaties.nl, http://bit.ly/2dcACWU, (l.b. 2016).
  • Folkerts, Reina, ‘Kruisweg van Luithagen (1919)’, op: kruiswegstaties.nl, http://bit.ly/2d9Q9nF, (l.b. 2016).
  • Wikipedia, ‘Style sulpicien’, op: wikiwand.com, http://bit.ly/2etaDs3, z.j.
  • #KunstinBreda:
    • (nr 243) de bronzen plastiek Sint Michael van Charles Eyck tegen de aula van de begraafplaats aan de Bieberglaan, 1965.
    • (nr 285) het vermurail met de allegorie op ‘Kennis, moed, beleid en trouw’ van Joep Nicolas in de KMA, 1964.
  • Wikipedia, ‘Ernst Barlach’, op: com, http://bit.ly/2cLU34E, z.j.
  • Wikimedia, ‘Category: Sculptures by Ernst Barlach’, wikimedia.org, http://bit.ly/2e6zGDg (l.b. 2015).
  • Delpher, zoektermen: Ernst Barlach (Algemeen Handelsblad, 08-02-1910).
  • Eloesser, Arthur, ‘Ernst Barlach’, in: Elsevier’s Geïllustreerd Maandschrift 43, 1933, pp. 72-86. | http://bit.ly/2ew1E8Z
  • Breda’s Museum, ‘Portret van de Heilige Theresia, Pieter Leendert Douwes’, op: thuisinbrabant.nl, http://bit.ly/2e60Gmj, z.j.
  • Brouwers, Jan, Bea Hoeks-de Laat, Geert de Jong, Jan van der Kley, Marcel Rensen, Aula Dei, 75 jaar Sacramentskerk Breda, Breda 1996.
  • Wiki Tilburg, ‘Kruis Biezenmortelsestraat’, op: wiki.regionaalarchieftilburg.nl, http://bit.ly/2e5dnxu, (l.b. 2015).
  • Wols, Rien, ‘Christusbeeld aan de Groenstraat als dank’, op: bihc.nl, http://bit.ly/2e25etY, z.j.
  • Dat de invloed van het Isenheimer altaar van Matthias Grünewald voort bleef duren, blijkt ook uit het naoorlogse expressionistische wegkruis (1955-1956) in Wanssum: ‘Koester uw Monument’, in: Digitaal krantenarchief Peel en Maas, weekblad voor Venray en omgeving, d.d. 9 april 2009, p. 19. |  http://bit.ly/2ewfg3Y

De collage met de vergelijking van het werk van Leen Douwes en Ernst Barlach in de diapresentatie is (van links naar rechts) samengesteld uit:

  • Leen Douwes, Theresia van Lisieux, Breda’s museum, na 1925: http://bit.ly/2e60Gmj
  • Ernst Barlach, De dansende vrouw uit ‘der Fries der Lauschenden, 1930-35, Eichenholz, Ernst Barlach Haus, Hamburg’. Foto Rufus46 (2006) op Wikimedia Commons: http://bit.ly/2efK8rS
  • Ernst Barlach, Het bevriezende meisje, 1917, ‘Eichenholz, Ernst Barlach Haus, Hamburg’. Foto Rufus46 (2006) op Wikimedia Commons: http://bit.ly/2efOM9c
  • Ernst Barlach, Lezende monniken III (Stuckskulptur 1932)., ‘Güstrow (Mecklenburg-Vorpommern). Gertrudenkapelle – Barlachsammlung’. Oorspronkelijk was het beeld uit hout gesneden. Daarnaast heeft Barlach een ’Stuckskulptur’ gemaakt en een bronzen exemplaar. Van dit beeld zijn verschillende variaties en voorstudies bekend. Foto: Wolfgang Sauber (2014) Wikimedia Commons: http://bit.ly/2efJzOM
  • Leen Douwes, Crucifix in de Sacramentskerk te Breda, 1930. Foto Marjanne Statema (2014), #KunstinBreda.

Alle rechten op de foto’s in de diapresentatie zijn voorbehouden, op die van Wikipedia en Wikimedia na.

Dit item kwam tot stand in het kader van het project #KunstinBreda en is ook gepubliceerd op ifthenisnow.eu.
Het kan geciteerd worden als: Hubar, Bernadette van Hellenberg, ‘Wegkruis Leen Douwes (1930)’, op: vanhellenberghubar.org, VanHH.org/?p=8937 (2016).

Verkorte link: http://bit.ly/2dS497B of VanHH.org/?p=8937.

Veronica

Pierre J.H. Cuypers, Uitmonstering van de kapel van het heilig Aanschijn in de Servaaskerk te Maastricht. bvhh.nu 2014.

Moet je kijken hoe mooi! Dit is een van de muurschilderingen in de kapel van het heilig Aanschijn in de Servaaskerk te Maastricht die eind negentiende eeuw onder leiding van Pierre J.H. Cuypers tot stand is gekomen. Centraal daarin staat de verering van de doek van Veronica waaraan de afbeelding aan de bovenzijde is gewijd. In een architectonische omlijsting die niet gotisch, maar in overeenstemming met de kerk romaans is vormgegeven, wordt in feite één van de klassieke voorstellingen uit de kruisweg getoond: het moment waarop Christus Veronica ontmoet en zijn gelaat een afdruk op de doek in haar handen achterlaat.

Het geheel is opgebouwd uit drie horizontale segmenten: onder de scene waarin Veronica het gezicht van Christus aanraakt, zijn twee Bijbelse figuren in medaillons tussen decoratief vertakkend gebladerte weergegeven die deze gebeurtenis hebben geprofeteerd. Juist deze zone laat goed zien dat in het decoratieve werk van Cuypers van de late negentiende eeuw duidelijk Beuroner invloeden te bespeuren zijn. Vergelijk dit maar eens met de medaillons in de Clemenskerk van Merkelbeek of de weelde aan ranken in de uitmonstering van de Genadekapel van Beuron. Het achterliggende idee is dat van een tapisserie, een dik geweven tapijt met een verzadigd rood als hoofdtoon en grijze en gele tinten om de details vorm te geven. Heel bijzonder is de rand daaronder mer het meandermotief, waarin perspectiefgrapjes zijn verwerkt die we tegenwoordig met Escher associëren.

Pierre J.H. Cuypers, Detail van de meander in de kapel van het heilig Aanschijn in de Servaaskerk te Maastricht. bvhh.nu 2014.

Pierre J.H. Cuypers, Detail van de meander in de kapel van het heilig Aanschijn in de Servaaskerk te Maastricht. bvhh.nu 2014.

Het muurveld daaronder bestaat niet uit schilderingen, maar uit votiefstenen. Dit zijn dankbetuigingen van gelovigen die in deze kapel om een gunst hebben gevraagd; afgesmeekt, zei men vroeger. Votief komt van votum, belofte, stem en heeft dus te maken met stemmen in steen die als je heel stil bent hier nog hoort roepen: maak mijn kind beter, breng mijn man veilig terug, laat mij welslagen … Er was veel devotie vroeger, waarvan wij ons nauwelijks nog een voorstelling kunnen maken. Devotie die vaak heel innig was en een reflectie vormt van wat er voor de mens het meest toe doet.

Ook dat maakt het boeiend om door het venster van het verleden te kijken.

B.

__________________

Post scriptum:

  • Voor meer informatie met literatuur en downloads over de Servaaskerk zie deze blog.
  • Voor de Clemenskerk volg deze link.
  • Verkorte links van dit item: http://wp.me/s4eh3s-veronica | bit.ly/2BJenCm-VanHH2Org

Beschermd: Beuroner school (besloten)

Deze inhoud is beschermd met een wachtwoord. Vul hieronder het wachtwoord in om het te bekijken:

Lambert Lourijsen in Zandvoort

Lambert Lourijsen Zandvoort — Onderstaand webartikel schreef ik in juli 2014. Het was heerlijk om wat dieper in het werk van Lambert Lourijsen te kunnen duiken, maar aan Pierre J.J.M. Cuypers kwam ik niet toe. Dat hebben we ingehaald met ons artikel in vakblad Vitruvius dat je op deze pagina kunt lezen en downloaden. Onderstaande tekst is daarin voor een groot deel overgenomen.

Terugblik op 2014 — Een aantal jaren geleden kwam mijn boek uit over – de restauratie van – de kathedrale basiliek Sint Bavo te Haarlem. Dit project betekende een boeiende tocht door de tijd, waarbij ik onderweg heel wat plaatsen aandeed. Met regelmaat kwam ik zaken tegen waar een verhaal bij hoorde, zoals het mozaïek van Lambert Lourijsen (1885-1950) in de Agathakerk te Zandvoort van Pierre J.J.M. Cuypers junior (1891-1982).1 Daarover gaat deze post.

In de Agathakerk

Lambert Lourijsen (1885-1950), Calvariegroep in de apsis van de Agathakerk van Pierre Jean Joseph Michel Cuypers junior (1891-1982). De kerk dateert van 1928. Het mozaïek in de apsis is in hetzelfde jaar aangebracht, hetgeen voor de hand ligt bij een dergelijke prominente plaats voor de eredienst (foto bvhh.nu 2014)(Zie noot 1, Rondleiding p. 2.).

Een van de dingen die me trof bij het Zandvoortse mozaïek van Lambert Lourijsen (1885-1950) was het verschil met zijn werk in het zelfde medium  bij de Sacramentskapel van de nieuwe Bavo (1923-1926).2 Op een grotendeels leeg, gouden veld staat een Calvariegroep afgebeeld, geflankeerd door twee zwevende opschriften: adoramus te – Christe – et benedicimus tibi | quia per crucem tuam redemisti mundum (wij aanbidden je, Christus, en verheerlijken je | omdat je door jouw kruis de wereld hebt gered). Wat vooral treft, is het pure en uiterst sobere karakter van dit werk, alsof we zomaar een sprong in de tijd maken en direct van 1928 doorschieten naar midden jaren ’60, na het Tweede Vaticaans Concilie. In dit opzicht herinnert het aan het koormozaïek van Piet Gerrits in de Gerardus Majella in Tilburg (1922-1933). In beide gevallen vormt de versobering het resultaat van de invloed van de Beuroner school. In De genade van de steiger heb ik uitgelegd dat de kerkelijke kunstenaars in Nederland niet zozeer de stijl als wel de mentaliteit van Beuron in hun werk hebben overgenomen.3 

Dat betekende onder andere een herinterpretatie van de oude symbolische tweedeling van het gebouw, van strijdende kerk in het schip en overwinnende kerk in koor en apsis. In dit laatste compartiment van het gebouw werden voorstellingen op een strenge, gestileerde manier toegepast: statische figuren met verstilde gezichten en gebaren tegen een egaal, liefst gouden fond. Of het nu Jan Dunselman, Piet Gerrits of Lambert Lourijsen is, dit hebben ze gemeen. Bij Lourijsen gaat het echter niet zomaar om Beuron, maar om Beuron door het filter van Jan Toorop. Want ook dat is in De genade van de steiger te voorschijn gekomen: hoe sterk het (katholieke) oeuvre van Toorop doordrongen was van Beuron en hoe superbe hij die invloed heeft getransformeerd in zijn eigen stijl.4 De manier waarop Lourijsen van dit filter gebruik maakt, herinnert aan de Roomse Haagse school: de figuren worden haast tot op het bot gestileerd, omdat men meende dat dat tot een overtuigend ascetisch resultaat zou leiden. In het koor verkeerde men immers in hemelse sferen, waarin voor aardse massa’s geen plaats was. De verheven locatie vraagt ook om gesublimeerde emoties: dus geen heftige dramatiek rond de kruisdood van Christus, maar ingehouden smart. Dit was de nieuwe kerkelijke kunst van de jaren twintig. In de kunstkritiek was hier veel waardering voor, zelfs als men van neutrale, niet-roomse huize was.5 Er gingen echter vanaf 1925 ook tegenstemmen op, met name in kringen van De Gemeenschap, waar Jan Engelman het voortouw nam. In De genade van de steiger heb ik hierover onder meer het volgende geschreven:

In 1931 maakte Jan Engelman de balans op van tien jaar kunstproductie en constateerde dat katholiek Nederland doorgeschoten was toen er eindelijk ruimte kwam voor kunstenaars ‘die zich hadden afgewend van de historische stijlen’. De ernst waarmee men had geëxperimenteerd, had geleid tot ‘veel godsdienstig bezielde kunst’, maar de nadruk lag te veel op godsdienst, meende hij niet zonder spijt. De vlam was er uitgedreven, zoals Engelman zei:

‘Zoodat vele nieuwe kerken er nu uitzien als tempels eener gewilde monumentaliteit, met beelden en voorstellingen, waarvan de soberheid vergeefs een armoede van het hart tracht te verbergen. Men heeft op kunstmiddelen [bedoeld worden die van Toorop – BvHH], die onder bepaalde omstandigheden goed zouden kunnen zijn, systemen gebouwd en verzuimd de hoogstrevende intenties vast te leggen in materie die leeft, materie die den artist gaat aankijken, biologeeren en zijn vlam doet terugslaan’.6 

Hoewel Engelmans kritiek de basis legde voor een nieuw type kerkelijke kunst, richtte ze ook schade aan. Ruimte om het kaf van het koren te scheiden was er niet, dus alles ging de container in. Dit lot heeft het oeuvre van de hiervoor genoemde kunstenaars zeker niet verdiend, zoals ook hierna zal blijken.

Lambert Lourijsen Zandvoort | Detail van de zeven watersprongen van de Calvariegroep (1928) in de Agathakerk te Zandvoort. bvhh.nu 2014.

Detail van de zeven waterstromen van de Calvariegroep van Lambert Lourijsen in de Agathakerk te Zandvoort. Foto bvhh.nu 2014.

Water

Een mooi symbolisch detail is de transformatie van de Calvarieberg, waarop het kruis staat, in de fontein van overvloed. Opnieuw komen enkele collega’s van Lourijsen langs. In de Obrechtkerk te Amsterdam combineerde Kees Dunselman in 1921 op een soortgelijke manier de vier paradijsstromen met een ander prominent thema dat met water te maken had, namelijk het dorstige hert. Oftewel, zoals hun tijdgenoot, de iconograaf Mattheaus Nieuwbarn over dit dier schreef:

‘Ook bekend symbool der vurige begeerte van de ziel naar de h. Kommunie, “gelijk een hert verlangt naar de waterbronnen” (des eeuwigen levens), vooral naar de zeven watersprongen der h. Sakramenten’.7 

Zo vloeien de zeven stromen van de genade vanuit de bron die de Calvarieberg vormt langs de lambrisering het priesterkoor in. Je zou bijna zeggen dat in het abstracte mozaïek daaronder niet – zoals gebruikelijk – de aarde lijkt te zijn weergegeven, maar de wereld onder de waterspiegel, de zee.

Collega Jan Loots

Lambert Lourijsen Zandvoort | Jan Loots, Calvariegroep in het noordertransept van de nieuwe Bavo (circa 1925). bvhh.nu 2014.

Jan Loots, Calvariegroep boven de zogenaamde Mariapoort  in het noordertransept van de nieuwe Bavo. ((Voor de benaming Mariapoort zie: Van der Boom, ‘Mozaïek Jan Loots’, in: Elsevier’s Geïllustreerd Maandschrift (1925) p. 294.)) Het werk werd uitgevoerd in mozaïek door de Venetiaan Victor Bonata van de firma Wilhelm in Keulen (circa 1925; de Christusfiguur werd pas in 1951 toegevoegd ter vervanging van een houten corpus). De omringende schilderingen zijn van de hand van Han Bijvoet (1952). Foto bvhh.nu 2014.

Een iets vroeger voorbeeld is de voorstelling in het noordertransept van de nieuwe Bavo van Jan Loots, circa 1925 8. Lourijsen heeft dit zeker gekend, omdat ook hij bij de kathedraal was betrokken. Het boogveld van de Mariapoort is afgezet met een tekstband waarin een zinsnede uit het Weesgegroet staat: Sancta Maria mater dei ora pro nobis peccatoribus (Heilige Maria, moeder van God, bid voor ons, zondaars). Bij de voorstelling heeft Loots het thema van de kruising en de waterbronnen verenigd met dat van de boom des levens. In de ranken – een geliefd Beuroner motief – is de tekst verwerkt die Christus aan het kruis tot zijn moeder en Johannes sprak: Ecce mater tua (zie hier je moeder). Ecce filius tuus (zie hier je zoon). De opgeheven handen van Maria verwijzen volgens een oud iconografisch schema naar haar onbevlekte ontvangenis, waarmee ook dat dogma een plaats kreeg.9

Als we kijken naar de overeenkomsten met het werk van Lourijsen, dan gaat het ook hier om mozaïek, ook hier om een Calvariegroep, ook hier om de combinatie van de fontein van de genade, met de paradijsstromen en de zeven waterbronnen. Het was kennelijk een populaire iconografische variant onder de door Beuron geïnspireerde kunstenaars in de jaren twintig. Algemeen laat de kerkelijke kunst uit deze tijd verrassende iconografische combinaties zien. Vaak komt zoiets niet uit de lucht vallen, dus het roept de vraag op of er op dat moment vanuit Rome, of dichterbij, bepaalde geloofsthema’s zijn geactualiseerd die de kunstenaar op een meer aansprekende manier aan het kerkvolk kon overbrengen. Ook hiervoor bestond onder kunstcritici veel waardering.10 

Pictor en mozaïst

Detail met de signatuur van de pictor, Lambert Lourijsen en van de mozaïst, de firma Beyer uit Keulen die dit werk uitvoerde in Venetiaans glas. (Zie noot 1, Rondleiding p. 3). Foto’s bvhh.nu 2014.

Ondertussen is er ook een duidelijk verschil tussen de mozaïeken. Terwijl Loots koos voor de firma Wilhelm in Keulen, ging Lourijsen in zee met de concurrent uit dezelfde stad, de Rheinische Mosaikwerkstätte Peter Beyer & Sohne. Omdat Loots met dit bedrijf al zijn mozaïeken zou maken, ziet het er naar uit dat de bisschop bij de keuze van de uitvoering de kunstenaar het laatste woord gunde. ((Erftemeijer e.a., Getooid als een bruid, p. 233.)) Op dit punt kan een parallel getrokken worden met de productie van glas-in-lood, waar over het algemeen ook sprake was van twee zelfstandige actoren bij het maakproces. Een van de weinigen in Nederland die het werk van pictor en mozaïst in één hand hield, was Anton Molkenboer, over wie ik in een later stadium kom te spreken.

De kruiswegstaties van Lambert Lourijsen in de Agathakerk zijn uitgevoerd als sectieltableaus in opaalglas. Dit laatste medium kwam op in de jaren dertig met name dankzij Joep Nicolas. Het werken in sectiel herinnert aan Toorop die op dit punt ook de kruisweg van Han Bijvoet in de nieuwe Bavo beïnvloed heeft. Bij de statie rechts staat rechtsonder het monogram van de kunstenaar en het jaartal 1949 (Zie noot 1, Rondleiding p. 6). Foto’s bvhh.nu 2014.

Maar ook over Lourijsen ben ik nog niet uitgesproken. Want behalve het mozaïek in de apsis en de Jozefkapel heeft hij later de glas-in-loodramen van de Agathakerk ontworpen (1948) en de kruisweg (1949), tevens zijn allerlaatste werk.11 Uitgevoerd als sectieltableaus, tonen de staties hoe trouw Lourijsen is gebleven aan de stijl die hij onder invloed van Toorop en Beuron ontwikkelde. Dat dit late oeuvre niet gedateerd oogt, geeft nogmaals aan hoe sterk de nieuwe kerkelijke kunst van de jaren twintig lijkt te anticiperen op de versobering van Vaticanum II.

Maar daarover vertel ik een andere keer.

;-) B(&M)

Vragen? Stuur een mailtje naar bernadette@vanhellenberghubar.org!


Referenties en vervolg

Noten:

  • Met dank aan Stephan van Rijt, koster van de nieuwe Bavo, die de excursie organiseerde naar het werk van vader Joseph en zoon Pierre Cuypers in Heemstede, Aerdenhout en Zandvoort. Voor Pierre J.J.M. Cuypers zie het lemma op Wikipedia. Voor Lourijsen, die ook vermeld wordt als Lourysen en Lourijssen, zie het RKD. Voorts Erftemeijer e.a., Getooid als een bruid, pp. 231-233; 233-235. Alweer een aantal jaren geleden, in juli 2018, werd een kleine tentoonstelling in de Agathakerk georganiseerd over het werk van Lambert Lourijsen. Een van de organisatoren, Dick Duijves, pastor emeritus, schreef een interessant stuk over dit initiatief om het 90-jarig bestaan van de kerk te herdenken. Meer daarover vind je onder deze link. Over de kerk is een folder beschikbaar met mooie informatie: Rondleiding in de St. Agathakerk te Zandvoort.
  • Erftemeijer e.a., Getooid als een bruid, pp. 233-235.
  • Hubar, De genade van de steiger, pp. 243-244; 253-254: Piet Gerrits respectievelijk in Tilburg en evaluatie van onder meer de Beuroner invloed; pp. 468-469: over de Beuroner school en haar invloed.
  • Hubar, De genade van de steiger, pp. 273-306: Toorop en (onder meer) Beuron.
  • Van der Boom, ‘Mozaïek Jan Loots’, in: Elsevier’s Geïllustreerd Maandschrift (1925) pp. 293-295. Voorts http://wp.me/a4eh3s-E6.
  • Hubar, De genade van de steiger, p. 312.
  • Nieuwbarn, Het Roomsche kerkgebouw, p. 89.
  • Over Jan Loots zie Erftemeijer e.a., Getooid als een bruid, pp. 235-237. Voorts http://wp.me/a4eh3s-E6.
  • Hubar, De genade van de steiger, i.h.b. p. 255 (Beuroner motief); p. 201 (iconografie Maria onbevlekt ontvangen.. Erftemeijer e.a., Getooid als een bruid, p. 237.
  • Van der Boom, ‘Mozaïek Jan Loots’, in: Elsevier’s Geïllustreerd Maandschrift (1925) pp. 293-295. Voorts http://wp.me/a4eh3s-E6.
  • Rondleiding in de St. Agathakerk te Zandvoort, pp. 2-3; 6.

In het vervolg verwacht ik nog een keer aandacht te besteden aan de volgende thema’s:

  • het Beuroner motief van de ranken: zeker in combinatie met het kruis als boom des levens en de stromen is dat op zijn beurt vrijwel zeker ontleend aan het beroemde vroegchristelijke apsismozaïek van de San Clemente te Rome, circa 1200. In De genade van de steiger verwijs ik naar het mausoleum van Galla Placida dat ook een goed referentiebeeld geeft, maar het apsismozaïek van de San Clemente staat nog dichter bij het werk van Loots (Hubar, De genade van de steiger, i.h.b. p. 255. Zie voorts het lemma over de San Clemente op Wikipedia).
  • een heel bijzondere verwerking van dit Beuroner thema laat Charles Eyck zien met zijn schilderingen in Rumpen (Brunssum) in 1929 (Hubar, De genade van de steiger, i.h.b. pp. 254-260).

Nota bene — In de voetnoten gebruik ik onder meer verkorte titels die volledig aangehaald zijn in de bibliografie van deze site.

Sociale media en erfgoed

Het bovenstaande item kan geciteerd worden als: Hubar, Bernadette van Hellenberg, ‘Lambert Lourijsen in Zandvoort’, op: Vanhellenberghubar.org: VanHH.org/?p=1777 (2014).

VanHellenbergHubar.Org zet sociale media in zowel om nieuws over kunst, cultuur & erfgoed te delen als om vragen te stellen en zo kennis te vergaren. Centraal hierin staat Facebook: https://bit.ly/Facebook-VanHH2all

Ga eens kijken en deel de berichten, zodat de berichten over onderwerpen als de voorgaande een nog grotere actieradius bereiken!

Je kunt ons en andere onderzoekers ook helpen door deze pagina te delen via de knop delen onderaan de pagina (graag de hashtags #kennisuitwisseling #kerkelijkerfgoed #bescherming #monument gebruiken).

Verkorte links van dit item: VanHH.org/?p=1777 | bit.ly/1QPcZRQ-VanHH2Org | http://wp.me/p4eh3s-sF